Toen op 22 december 2021 een column van mijn hand werd gepubliceerd in de Week van Twenterand over töafel’n (Twentse schrijfwijze) kreeg ik prompt daarop een reactie wat mij zeer verheugde. Normaliter krijgt deze ‘stukjesschrijver’ weinig of geen reactie op zijn columns, en dat is zijn lot, maar toen kwam deze reageerder ook met een mijns inziens plausibele verklaring over de oorsprong van töafel’n.

Ik vermoedde dat het töafel’n bedoeld is/was om ‘vet op de botten’ te krijgen voor de komende koude wintermaanden. Of het had mogelijk te maken met lekker eten aan het eind van het jaar of met de overgang van Oud- naar Nieuwjaar. Ook kon het zijn dat ‘oald vleisch’ moest worden opgemaakt. Immers, in november, de slachtmaand, hadden veel gezinnen hun koe of varken geslacht om zo een nieuwe voorraad vlees kunnen opslaan.
Mijn informant kwam met de volgende verklaring: Offeren! Volgens hem is het een gebruik dat al dateert uit de eeuwen vóór Christus. Dit offer bestond uit paardenvlees. De koppen van de geofferde paarden werden bovendien nog aan de bomen gehangen – bent u er nog? Dit offerfeest duurde maar liefst twaalf dagen: van 24 december tot 6 januari. Al die dagen deed men niets anders dan offeren en eten! Naast allerlei vleesgerechten ontbreekt ook rodekool niet en soms peertjes, iets wat ik ook vorig jaar beweerde in mijn column. Rodekool was al bekend in de eerste eeuwen vóór Christus en vormde toen nog een onderdeel van het offer dat aan de god Wodan werd gebracht.

Na de overgang tot het Christendom vierden de vroegste bewoners in genoemde periode al de christelijke feestdagen Kerstmis en het Driekoningenfeest. Onze voorouders waren Saksen en kwamen uit oost-Pruisen en het meest kenmerkende van dit ras was een soort fatalisme. “Wat mut, dat mut” was de algemene opvatting, die later werd gekerstend tot het berustende: “Dat heeft de Here zo gewild”.
Het eten van rodekool met vlees – een huiselijk feest – was vroeger ook gebruikelijk in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe, maar langzamerhand verdween ook daar dat oude gebruik behalve in de Vechtstreek. Nog elke oudejaarsavond, volgens mijn informant, wordt om zes uur de kool met vlees, worst en spek opgediend. Dus vóór aanvang van de Oudejaarskerkdienst.
Vroeger moest men zich heel wat ontzeggen om op Oudejaarsavond te kunnen töafel’n (dat zal tegenwoordig niet anders zijn met de hoge prijzen). Iedereen mag er zoveel mogelijk van opeten. Veelal komen de getrouwde kinderen naar het ouderlijk huis voor de viering van het jaareinde. De import töafelt niet meer, maar bakt grote hoeveelheden oliebollen en appelflappen.

Als het aan de Vechtdalbewoners en Twentenaren ligt dan töafelt men nog hele eeuwen door, want tradities zijn er om gehandhaafd te worden! Maar tijden veranderen met daarbij de menselijke gewoonten.
De Oudheidkundige Vereniging Den Ham-Vroomshoop wenst u veel heil en zegen voor 2023!